Commentaar op de Ware Godsvrucht van Montfort (60 – 89)
De heilige Montfort geeft zelf de
inleiding: “Tot nu toe hebben we iets gezegd over de noodzakelijkheid van de
devotie tot de allerheiligste Maagd. Met Gods hulp zal ik verderop aangegeven
waarin die devotie bestaat. Maar eerst behandel ik enkele basiswaarheden, die
licht zullen werpen op de verheven en hechtgefundeerde devotie, die ik bekend
wil maken” (60).
Laat ik beginnen met een misvatting: meerderen denken dat bij Montfort
Maria in het centrum van de belangstelling staat, dit is gewoon fout. Hij is
formeel: een devotie die niet Jezus Christus als einddoel heeft is onjuist en
misleidend. Een prachtige Jezus-belijdenis
vloeit uit zijn pen. Het is de moeite waard om bij elk onderdeel te blijven
stilstaan en het je eigen te maken:
“Hij is de enige meester om ons te onderwijzen, de enige heer waarvan
wij afhankelijk dienen te zijn, het enige hoofd waarmee wij verenigd moeten
worden. Wij hebben geen ander model om ons naar te voegen, geen andere
geneesheer die ons genezen kan, geen andere herder die ons voeden moet. Hij is
de enige weg die ons moet leiden, de enige waarheid om te geloven, het enige
leven dat ons groeikracht moet geven, kortom: ons enige alles in alles dat ons
genoeg moet zijn. Er is onder de hemel geen enkele andere naam gegeven waardoor
wij gered moesten worden dan de naam Jezus. God heeft geen enkel ander fundament gelegd voor ons
heil, onze volmaaktheid en verheerlijking dan Jezus Christus…”(61).
En hij besluit: “Indien wij dus deze hechtgefundeerde devotie tot de
allerheiligste Maagd verspreiden, dan doen wij dat enkel en alleen om die tot
Jezus Christus des te beter ingang te doen vinden. Wij beogen niets anders dan een gemakkelijk en gewaarborgd middel aan
te reiken om Jezus Christus te vinden” (62). Dit uitgangspunt dien je vast te houden als de
devotie wilt begrijpen die onze auteur aanreikt. Het is een eerste pijler
waarop hij steunt.
Echter, deze pijler staat niet zo maar in het lege, los van alles. Hoe
beslissend ook, hij vormt een deel van een groots ‘bouwwerk’, de onderneming
van God ten voordele van de mensen. Hierbij vormt Maria een schakel die je niet
kan wegdenken zonder het christendom te verminken. Bovendien, verderop zal hij
aanduiden dat zelfs iedere gedoopte een kostbare schakel vormt. Vanuit dit
inzicht zal hij gaan spreken over ware
godsvrucht, ware gods-dienst –
dienst aan God.
De onwetendheid hieromtrent heeft hem zozeer aangegrepen, dat hij zijn
lezers uit het oog verliest en – in een aangrijpend gebed tot Jezus – zijn
beklag doet over het feit dat menige verantwoordelijke van de catechese de
‘noodzakelijke band’ niet kent tussen Jezus en Maria. Hij stort zijn hart uit
en zegt dingen die hij in het openbaar waarschijnlijk anders zou formuleren,
minder kwetsend voor sommige geleerden, maar ze staan op papier en iedereen
kan ze lezen. Het is een klacht van meerdere bladzijden. Voor degenen die het
boekje hebben: het zijn de nummers 63 tot 67.
Je hebt ‘ja’ gezegd
Je hebt ‘ja’ gezegd, en daarom behoor je aan Jezus toe, en doe je ook
niet zo maar wat je wilt. Een uitspraak als deze roept ongetwijfeld, nu nog
meer dan vroeger, opstandigheid op: de vrije wil is toch een van de hoogste menselijke
waarden!
Is dat zo: omdat ik christen ben, doe ik niet meer wat ik wil? Aan dit
soort bevraging gaat de catechese misschien te gemakkelijk voorbij. Maar toch,
als christen kies je – en het is zo dat je bij elke keuze andere mogelijkheden
laat vallen en je doet dus niet meer zo maar wat je wilt. Is men er zich van
bewust dat men bij de doop - en bij de
hernieuwing van de doopbeloften – een vrije keuze maakt, dat het zelfs om een
verbond gaat, een ‘contract’ als het ware aangaat?
Ter herinnering. Het doopsel
staat in de lijn van de roepingen doorheen de hele Bijbel? En op dat punt is
God niet veranderd – zo onderstreept Montfort. Denkend aan vele anderen, heeft
Hij zich in het verleden tot enkelingen gericht, en Hij doet dat nog steeds.
Bij je doop richtte Hij zich tot jou, maar dacht tegelijk aan de velen die jij
op je levensweg kunt ontmoeten, die Hij , dankzij jou, kan bereiken. Hij vraagt
je: wil je mijn medewerker zijn, wil je de gist zijn in het deeg, het zout op
de aarde? Door ‘ja’ te antwoorden gebeurt er iets wonderbaars: God die zich aan
jou bindt, en jij aan Hem. Dat is de doopgenade. Deze verbintenis dien je
levend te houden en dit beoogt de devotie die Montfort aanreikt: de doopgenade
dagelijks activeren.
Met beelden – her en der uit de evangelies geplukt – verwoordt Montfort
de roeping van de gedoopte. Met zijn ja-woord
is hij vrijwillige medewerker geworden van Jezus Christus. Ik citeer hier weer
een stukje waar je niet te vlug overheen moet lezen: “…Om dezelfde reden
vergelijkt de Heilige Geest ons met bomen
die in het veld van de Kerk langs de genadewateren zijn geplant en die op hun
tijd vruchten moeten voortbrengen; met wijnranken
waarvan Jezus Christus de wijnstok is en die goede druiven moeten opleveren;
met een kudde waarvan Jezus Christus
de herder is en die zich moet vermenigvuldigen en melk geven; met goede grond, door God bebouwd, waarin
het zaad zich vermenigvuldigt en dertig-, zestig- of honderdvoudig opbrengt.
Jezus Christus heeft de onvruchtbare vijgenboom
vervloekt en de onnutte knecht – die
zijn talent niet productief maakte – veroordeeld. Uit dit alles blijkt wel
duidelijk dat Jezus Christus van ons, schamele schepselen, enige vrucht wil
ontvangen: onze goede werken…” (68).
“Slaven”?
In deze context snijdt Montfort een heikel punt aan waar velen over
struikelen, vroeger misschien nog meer dan nu: hij benadert een bepaalde
slavernij op positieve wijze. Laten we eerst niet vergeten dat Montfort en
zijn tijdgenoten slavernij kenden. Toen bestond de slavernij nog. In de tijd dat
Montfort schreef stond de haven van Nantes (in West-Frankrijk waar hij actief
was) bekend voor zijn handel in ‘ebbenhout’, een verhullend woord voor het
verschepen van Afrikaanse slaven.
Toch gebuikt Montfort juist de term slaaf
om de christelijke dienstbaarheid in haar diepste vorm aan te duiden, een
vrijwillige en onbaatzuchtige inzet. Hij besteedt er meerdere bladzijden aan
(de nummers 69 – 73) en haalt een reeks filosofische en bijbelse argumenten
aan. Degenen die de tekst onder ogen hebben kunnen ze zelf doornemen en ze een
voor een afwegen. Ik verwijs eenvoudig
naar een menselijke ervaring en wijsheid, de liefde namelijk tussen twee
mensen. Als zij trouwen vanuit berekening of persoonlijke voordelen najagen,
dan heeft hun huwelijk geen stevige basis. Liefde echter verwekt dynamiek en
geeft aan de plichten die eruit voortvloeien een heel andere kleur. Het spreekwoord “voor wat hoort wat” wordt
naar de achtergrond verschoven. Wees tegenover God gratis, zoals Hij gratis is
tegenover jou. Het is ook een belangrijk thema bij Paulus die trouwens de term slaaf toepast niet alleen op zichzelf,
maar ook op Christus.
‘Toebehoren’ aan Maria?
Zoals ik hogerop al zei: Jezus Christus is een unieke pijler in het bouwwerk van God, maar
deze pijler staat niet in de leegte: Hij is er voor de mensen. Zij vormen een
tweede pijler, zo heeft God het gewild. Tussen beiden is een unieke band tot
stand gekomen, sinds Abraham. Dankzij het volle ja-woord van Maria is een
eeuwig en altijddurend verbond tot stand gekomen, onomkeerbaar.
Dankzij haar ja-woord van toen kunnen wij zelf dat verbond intreden. Dit
gebeurt bij het doopsel. Daarom kunnen wij terecht zeggen dat haar ja-woord nog
altijd doorklinkt en voortduurt tot het Lichaam van Christus zijn volle
gestalte heeft gekregen. De zaak van Christus is de zaak van Maria, en
omgekeerd. Er kan geen tweespalt zijn tussen beiden. Maria verlangt niets
vuriger dan ons met haar Zoon te verenigen. Je kunt gerust zijn, zo redeneert
Montfort, dienstbaarheid aan haar kan niet anders dan gericht staan op
Christus. En hij aarzelt niet om de logica door te trekken: slaaf zijn voor Jezus Christus of voor Maria komt op hetzelfde neer, het is een vrijwillige en
onbaatzuchtige inzet voor hetzelfde werk.
Door God aangeboden
De derde, vierde en vijfde waarheid die Montfort aanreikt (de nummers 78
– 89) hangen nauw samen. Ik resumeer: wees eerlijk en overschat jezelf niet, zo
laat hij verstaan. Zonder expliciete hulp van Maria is Godgericht leven
mogelijk, maar wees verstandig en wend de hulp aan die Jezus, voor zijn
sterven, zelf heeft aangeboden: “Dit is je moeder.”
Het is een gouden raad om Maria in je leven op te nemen, want – en ik
gebruik een eerder aangehaalde bewoording – “als de Heilige Geest de wortel van
haar deugden in je hart kan doen opschieten, ga je niet enkel Jezus Christus
ontmoeten zoals Hij is, maar Hij gaat meer en meer in jou tot leven komen; in
jou wordt dan een nieuwe mens geboren.”
Alvorens in te gaan op de wijze
waarop je meer en meer open komt te staan voor die werking van de Heilige
Geest, zal Montfort aanduiden waarin deze devotie zich onderscheidt van tal van
andere Mariadevoties, een belangrijk hoofdstuk waar we de volgende keer zullen
op ingaan (90 – 118)
Frans Fabry
Geen opmerkingen:
Een reactie posten