Pagina's

dinsdag 31 juli 2012

Catechese in de school van Maria (9)

Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (183 - 212)

Inleiding

Volgens de traditie heeft Montfort de Ware Godsvrucht in één ruk uit de pen laten vloeien. Ofschoon hij vaak zonder meer overgaat van het ene literair genre naar het andere, houdt hij een vaste lijn aan. Het valt op dat hij, om zijn visie op de rol van Maria in het heilshandelen van God neer te schrijven, opvallend vaak de Bijbel ter hand neemt: ongeveer 140 rechtstreekse citaten, waarvan meer dan de helft uit het Oude Testament, en een 300-tal onrechtstreekse. Natuurlijk beschikte hij niet over de technieken van de moderne exegese, maar zijn visies zijn correct. Dit is de reden waarom het laatste Concilie zijn intuïties niet afschrijft maar ze integendeel verder uitdiept. Montfort behoort tot de ‘geestelijke schrijvers’.
In de passage die wij nu behandelen maakt hij gebruik van een litterair genre dat de patristiek vaker hanteert: in het Oude Testament worden sporen geduid niet alleen van Jezus Christus, maar ook van Maria. Onze schrijver zoekt en vindt in een Genesisverhaal elementen om volks over Maria te schrijven, hij haalt zijn inspiratie bij Kerkvaders en erkende schrijvers.


Wat we voor de geest moeten houden


Vanuit de theologische visies van de Franse School, waar hij zijn vorming heeft gekregen, legt Montfort het accent op de menswording van God in Jezus Christus. De hele bijbel staat daarop gericht en moet van daar uit verstaan worden: God die de geschiedenis intreedt om de mens te verlossen, niet brutaal, maar met de vrije medewerking van mensen. Vanuit dit inzicht herleest Montfort de hele Bijbel, van Genesis tot Apocalyps. De menswording is een scharniermoment in dit 'Godshandelen' en de vrije medewerking van Maria is er onlosmakelijk mee verbonden. Bovendien, zoals God van in het begin zijn verlossingswerk heeft willen uitvoeren, namelijk met medewerkers, zo doet Hij dat nog steeds, Hij rekent op de gedoopten, zijn medewerkers van vandaag.


Op eigen wijze geeft Montfort in de nummers 184-185 het verhaal uit Genesis weer, hij laat uitkomen hoe men in de toeleg van Rebecca een voorafbeelding kan zien van de zorgzaamheid van Maria. In het oorspronkelijke verhaal vallen de intriges en op en de misleidingen, wat echter in zijn verhaal niet ter zake doet laat hij terzijde; het litterair genre dat hij gebruikt laat dit toe. Hij let enkel op het handelen van Rebecca en duidt het als: “een heel verheven handigheid vol geheimen”. Met een volkse en vaak kleurrijke vertelling reikt hij elementen aan die ons helpen inbeelden hoe zorgzaam Maria wel is voor de ‘uitverkorenen’.

Verworpenen en uitverkorenen


Beide termen doen ons eerder schrikken, maar ze duiken regelmatig op in de bijbel en de volksmissionaris neemt ze gretig over. Wij hebben ze een eerste keer aangetroffen in nummer 29 en nog wel in de context die de schrijver hier ontwikkelt. Ik herinnerde er toen aan dat de Bijbel beide namen, Jacob en Israël, door elkaar gebruikt en dat zij verwijzen naar het ‘uitverkoren volk’, (voor beide namen cf. Gen 32, 28-29). Uitdrukkingen als ‘medestanders met God’ of ook ‘vrienden van God’ geven heel goed weer wat met ‘uitverkorenen’ bedoeld wordt. 


Wie zijn dan de ‘verworpenen’? In een ander geschrift van Montfort, de Brief aan de Vrienden van het Kruis (28), vinden we een beeldtaal die ons kan helpen. Hij vergelijkt het werk waarmee God bezig is met een bouwwerk, de Tempel van de Heilige Geest. God is de Bouwer, wij de stenen. Zij die zich laten houwen door de Bouwmeester passen in het bouwwerk en worden gebruikt, de anderen, zij die zich niet laten doen, worden weggeworpen. Dat zijn de ‘verworpelingen’. God had op hen gerekend, maar zij zijn feitelijk geen medestanders.  


In het aangehaalde verhaal is Jacob de personificatie van de ‘uitverkorenen’, Ezaü die van de ‘verworpelingen’. Als oudste is Ezaü eigenlijk voorzien voor de patriarchale opvolging, maar hij heeft een slechte inborst: hij rekent op eigen kracht en behendigheid, hij is gulzig, heeft voor een schotel linzen zijn uitverkiezing verkocht en is daarna nijdig op zijn tweelingbroer. Een hoofdkarakteristiek: hij verblijft bijna nooit ‘binnenshuis’ en doet niets voor zijn moeder. 


Jacob is het beeld van de ‘uitverkorenen’, de ‘medewerkers’: hij heeft de juiste ingesteldheid om God ten dienste te zijn. Hij verblijft ook meestal ‘binnenshuis’ in de buurt van zijn moeder, kijkt op naar haar, gehoorzaamt haar prompt. Hij steunt niet op eigen bedrevenheid, maar op die van zijn moeder en volgt haar voorbeeld na (191-195). Met wat fantasie past Montfort de trekken van Jacob toe op de uitverkorenen van vandaag, de medestanders van God (196-200).

De goede diensten van Maria


Zelf leidt hij de passage in: “Nu zullen we gaan zien welke liefdevolle bewijzen van erkentelijkheid de heilige Maagd, als de beste van alle moeders, geeft aan die trouwe dienaren, die zich aan haar gegeven hebben op de manier die ik beschreven heb volgens de voorafbeelding van Jacob” (201). 


Maria bemint de ‘medewerkers van God’ omdat zij een echte moeder is… “Zij bemint hen niet alleen met genegenheid, haar liefde voor hen is werkdadig en effectief, evenals die van Rebecca voor Jacob. Ja zelfs nog meer.” Montfort illustreert:  


Evenals Rebecca ziet Maria uit naar gunstige gelegenheden om de ‘medewerkers van God’ bij te staan… Zij komt op voor hun zaak. Zij geeft hun goede raad, zoals Rebecca aan Jacob: "Jongen, volg mijn raadgevingen op en geef mij twee geitjes." Montfort ziet hierin de hele menselijke persoon, lichaam en ziel, en trekt de vergelijking door: Maria gaat die twee geitjes heerlijk klaarmaken, Godwaardig…(204-205). Dan - dankzij Maria - gaan de ‘medewerkers van God’ hun oude kleren afleggen: “zij verleent hun kleren en sieraden met een nieuwe geur, de gratie van haar eigen gewaden en haar eigen deugden. Ze gaan zelfs dubbel gekleed: de kleren van haar Zoon en die van haar zelf" (206). Zo verkrijgt zij voor hen de zegen van de hemelse Vader en zegent Hij ook allen die hen zegenen (207).

Met veel fantasie


Je merkt het, met veel fantasie gebruikt Montfort elementen uit het Genesisverhaal, enkel om te vertellen over de liefde en de ijver van Maria. Hij verlaat zelfs het originele verhaal als hij het heeft over de maaltijd: de meest uitgezochte spijzen van de tafel van God geeft zij hen te eten, het levensbrood dat in haar lichaam gestalte heeft gekregen. Maria voorziet hun van alles wat zij naar lichaam en ziel nodig hebben en is uitdeelster van genade. Zoals Rebecca aan Jacob juiste richtlijnen gaf, zo begeleidt Maria de ‘medewerkers van God’ volgens de bedoelingen van haar Zoon (208).


Hij sluit af met het hernemen van een eerder aangehaald beeld Maria als de Ster der Zee, en voegt eraan toe: “Zou een kind kunnen verdwalen als het Maria, zijn voedstermoeder en kundige leidsvrouw, gehoorzaamt?” En hij citeert tweemaal de heilige Bernardus: “Wanneer u haar volgt, verdwaalt u niet”, “Als zij u ondersteunt, valt u niet” (209).


Een zorgende moeder


Dan neemt hij het Genesisverhaal weer op en trekt de aandacht op de vindingrijke zorgen van Rebecca die Jacob uit mogelijke gevaren bevrijdt. Inderdaad, Ezau was zo overstuur dat doodsbedreiging in de lucht hing. Montfort laat zijn fantasie weer gaan: “Maria, de goede moeder van de ‘vrienden van God’, verbergt hen onder de vleugels van haar bescherming, zoals een kloek dat doet met haar kuikentjes. Zij richt zich tot hen, daalt tot hen af en buigt zich over al hun onvermogen; zij blijft in hun omgeving om hen tegen sperwer en gier te verdedigen” (210).


Om te vertellen over de efficiënte tussenkomst van Maria, kijkt de schrijver naar het handelen van Rebecca: “Rebecca bracht Jacob tot bij het bed van zijn vader. De goede man raakte hem aan, omhelsde hem, kuste hem zelfs met vreugde, omdat hem de welbereide en door Jacob aangeboden vleesschotel zo heerlijk had gesmaakt. Toen hij dan ook met veel voldoening de kostelijke geur van zijn kleren had geroken, riep hij uit: Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker, waaraan de Heer zijn zegen heeft verleend. Die volle akker, waarvan de geur het vaderhart in verrukking bracht, is de geur van Maria's deugden en verdiensten. Want zij is een akker vol van genade, waarin God de Vader zijn enige Zoon, de graankorrel van de uitverkorenen, heeft gezaaid”  (211).


Montfort sluit zijn allegorische meditatie af met te stellen dat Maria een uitstekende hulp is om te volharden: wanneer zij de medewerkers van God eenmaal met haar gunsten heeft overladen, hun de zegen van de hemelse Vader, de eenwording met Jezus Christus, verkregen heeft, bewaart zij hen voortaan in Jezus Christus en Jezus Christus in hen. Met waakzaamheid zorgt zij steeds voor hen… (212)
Frans Fabry

Geen opmerkingen:

Een reactie posten